Zians-Haas Advocaten
Zians-Haas Rechtsanwälte

Raad van State vernietigt deel borgtochtregeling voor wegvervoersondernemingen

22.08.2016

De Raad van State heeft een deel van de borgtochtregeling in de nieuwe wetgeving goederenvervoer vernietigt. Dat bepaalde schuldeisers van een vervoersonderneming aanspraak maken op de borgtocht en andere – vergelijkbare – schuldeisers niet, zorgt voor discriminatie en schendt het gelijkheidsbeginsel.

Het KB van 22 mei 2014 met betrekking tot het goederenvervoer over de weg verplicht vervoersondenemingen een borgtocht in te stellen om aan te tonen dat ze voldoende financiële draagkracht hebben. Artikel 15 §1 van het KB geeft een overzicht van alle schuldeisers die zich faillissement of wanbetaling op die borgtocht kunnen beroepen. En dat vormt een probleem aangezien niet alle leveranciers aanspraak maken op de borgtocht.

De regeling is beperkt tot schuldeisers die volgende materiele goederen en diensten leveren aan de vervoersonderneming:

banden en andere onderdelen en verplichte toebehoren van voertuigen;
de herstelling en het onderhoud van voertuigen; en
de prestaties van het rijdend personeel.

Volgens de wetgever zijn deze goederen en diensten onontbeerlijk voor de uitvoering van het goederenvervoer en is het dus redelijk verantwoord dat deze leveranciers kunnen rekenen op een bepaalde waarborg bij problemen.

Andere leveranciers van materiële goederen en diensten die ook kunnen worden beschouwd als onontbeerlijk voor de uitvoering van het goederenvervoer, zoals brandstofleveranciers, zijn echter niet opgenomen in deze limitatieve lijst en vallen dus uit de boot. Zij kunnen geen aanspraak maken op de borgtocht en genieten geen enkele waarborg in geval van faillissement van de vervoersonderneming of wanneer die onderneming nalaat om de facturen te betalen.

Volgens de Raad vormt dit een onredelijk verschil in behandeling. Elk verschil in behandeling tussen categorieën van personen die met elkaar vergelijkbaar zijn, moet immers berusten op een ‘voldoende objectief en redelijk criterium’ in verband met het door de wetgever beoogde doel. En dat is hier niet het geval.

Het onderscheid tussen de verschillende schuldvorderingen is niet gerechtvaardigd. Artikel 15§1, eerste lid, 1° van het KB van 22 mei 2014 wordt daarom vernietigd.

 

<< ga terug